Iriscopie


Letterlijk vertaald betekent dit in de ogen kijken. Een methode die een vaste plaats heeft ingenomen binnen 
de natuurgeneeskundige praktijk. Het was de Hongaarse arts Ignaz von Peczely die rond 1880 zijn eerste boek uitbracht over iriscopie, 200 jaar na de eerste kleine beschrijvingen van de Duitster P. Meyens. Pezcely was de eerste die erin slaagde een topografiekaart samen te stellen van de ogen en de orgaansystemen die we daar in terug kunnen vinden. Daar ligt ook meteen de grote bruikbaarheid van irisdiagnose. Ondanks vele critici slaagde Dr. Lang er in 1954 in wetenschappelijk aan te tonen dat de irisdiagnose anatomisch en fysiologisch van juiste waarde kunnen zijn. 

Via de iris kunnen we min of meer een blauwdruk aangeven van de erfelijke aanleg. We onderscheiden een aantal zogenaamde constituties. Elke constitutie heeft zijn eigen zwakke en sterke kenmerken. Dit betekent dat we al zeer preventief kunnen bezig zijn. Sommige ziekten kunnen we letterlijk aan zien komen. Het hangt ook van de levenswijze van de cliënt af of hij/zij ook daadwerkelijk deze ziekte ontwikkelt.

iriscopie-2 guido sanen               iriscopie-1 guido sanen
We onderscheiden 4 constitutietypen: Lymfatisch, neurogeen, haematogeen en billiair. Zo zien we bij het 
lymfatisch oogtype (blauw of blauwgrijze iris met duidelijke zichtbare radiairen met kronkelende verloop)  met name gevoeligheden op klieren, slijmvliezen, lymfe, afweersysteem, huid- en bind- en steunweefsel.  Het bruine haematogene oogtype laat meer haar zwaktes zien op gebied van stofwisseling, lever,  sappenhuishouding en vertraagde afweer door gebrek aan kataliserende stoffen zoals jodium, ijzer en koper.  Het gaat hier te ver om alles in een oogopslag te bezien, maar iriscopie is een waardevolle methodiek  binnen de praktijk. Een open boek als je weet hoe het gelezen moet worden.